MECHANISATIE IN DE LANDBOUW NA 1900
In de beginjaren van deze eeuw kwam de mechanisatie heel langzaam op gang, was het daarvoor voor honderd procent handwerk. Het begon met een zaaimachine om de granen zoals tarwe en gerst te kunnen zaaien. Daarvoor werd het graan met de hand gezaaid. Men gebruikte een zaaischort om het zaaigraan voor de buik mee te dragen. Het was een zeer secuur werk, want je mocht natuurlijk geen "gangen"zaaien. Dan was het zaaizaad niet voldoende verdeeld en dat bleef het gehele jaar zichtbaar. Je kreeg dan van de boer geen pluspunt, maar zeker ook niet van je collega’s.
Vlas werd nog langer met de hand gezaaid, maar dat was nog moeilijker dan graan. Het vlaszaad was erg glad, je moest je hand en heel goed dicht houden, want ander had je ook weer diezelfde "gangen". Er waren enkele mens en die zich daarvoor beschikbaar stelden. Voor vlas werd ook nog wel gebruik gemaakt van een zaaiviool. De zaaier droeg dan een blikken bak voor zijn buik, en met in zijn hand een strijkstok dreef hij een klein werpradje aan die het zaad over het land verdeelde. De zaaier moest dan wel heel goed op de windrichting en de kracht daarvan letten.
Zo rond 1910/1915 kwamen de grasmaaimachine en de graanmaaier/zelfbinder op de boerderijen. Deze machines werden natuurlijk nog voortbewogen met paarden. Ook een kleine dorsmachine die werd aangedreven met een rosmolen. Maar deze rosmolen werd door de trekkracht van paarden in beweging gebracht.
Er waren wel enkele boeren die een stationaire benzinemotor hadden om de dorsmachine aan te drijven. Wie in 2009 denkt de arbeiders van de toenmalige boeren blij waren met deze machines heeft het helemaal aan het verkeerde eind. Ze zagen ze niet als werkver lichters, maar als zware concurrenten van hun werkgelegenheid. Bij sommige boeren die een grasmaaimachine of een graanmaaier gekocht hadden en er mee gingen werken, stonden ijzeren pinnen in het gras of het graan. Vermoedelijk hoopten zij dat die machines daarop zodanig kapot zouden gaan, dat zij voor goed van de aardbodem zouden verdwijnen. Jaren later zagen ze wel in dat dit niet het geval was, en inderdaad wel een stuk van de zware arbeid weg nam.
Mijn eigen grootvader kocht samen met zijn zwager Ko de Feijter van het Vogel fort al vrij vroeg een graanmaaier/zelfbinder en een korte tijd later een dorsmachine met als aandrijving een benzinemeter. Mijn vader was daar de aangewezen jongen voor om daarmee te werken. Toen ze daar het eerste jaar mee gingen werken, was de ergste kritiek tegen die dingen toch al een beetje verminderd. Er kwamen toch al heel wat mensen kijken naar dat graanmaaien, zowel boeren als arbeiders.
De een vond het wel goed gaan, maar de ander vond het maar knoeiwerk. Op een gegeven moment vroeg een al wat oudere boer het volgende. Ik zou nu wel eens willen weten en zien waar die man zit die zo vlug die graannschoven kan binden? Hem werd verteld dat dit niet een man was die dat deed maar de machine dat deed. Zijn antwoordt daarop was, je kunt mij veel vertellen, maar dat is onmogelijk dat die machine dat doet! Er werd gestopt en hij werd er bij gehaald, dat hij zich kon overtuigen dat er geen man verborgen zat. Hoe hij ook keek en zocht hij zag die man niet zitten, maar desondanks bleef hij volhouden, dat de machine geen schoof kon binden.
Het was wel heel zwaar werken voor de paarden die dat moesten voorttrekken, bijna altijd met drie paarden. Een tiental jaren later kwam er een benzinemotor op te staan, die het maai en bindmechanisme aandreef. Dat bracht heel veel verlichting voor de paarden, zij moesten dan alleen de machine nog vooruit trekken.
De tweede helft van de jaren 1930 schafte de fa Fassaert van Boschkapelle een graanmaaier aan die werd voortbewogen en getrokken werd door een tractor, weer een hele verbetering van de machine. Zij verhuurden dat hele spul in zogenaamd "loonwerk".
Wat ik al eerder meldde dat grootvader in combinatie een dorsmachine had en ook daar moest mijn vader mee op stap. Toen hij de eerste keer op het Vogelfort kwam om te dorsen zei Piet Mahu, die al jaren op die boerderij werkte het volgende: Hij keek naar boven naar de tas met graan, ik heb je zoveel jaren uitgedorsen met de vlegel, maar nu ben ik blijkbaar niet goed meer om dat nog te kunnen doen.
Ook in die zelfde 1930 kwamen de loonwerkers die een grotere dorsmachine met eerst een kleine stro-pers, en later een grote pers. Die maakten stroblokken van rond de vijftig kg en soms zwaarder.
In de oorlog stond daar een zogenaamde Crisiscontroleur heel de dag bij om de zakken te tellen die er die dag waren gedorsen. Hij moest daar een rapport van opmaken, om dat bij de controledienst inleveren. Je was aan de goodwill van die man overgeleverd, om wat zakken niet te vermelden Je moest ze dan wel heel goed verstoppen, dat ze bij latere controle niet gevonden werden.
Uit de nood geboren kwam toen het ouderwetse "vlegeldorsen" weer om de hoek kijken. De controleur moest dan op verschillende boerderijen controle houden. Het was dan wat gemakkelijker om wat zakken weg te moffelen. Ook werd dat nogal eens frauduleus gedaan, dus zonder controleur. Dat moest je nooit bij slecht weer doen, de controle wist dan, ze kunnen niet in het land vanwege het weer, dus ze zullen wel stiekem gaan dorsen. Wanneer je betrapt werd, kreeg je daarvoor een flink proces-verbaal en moest je betalen voor het eigen graan.
Kort na de oorlog kwam de combine uit Amerika overwaaien naar Nederland. De eerste werden nog getrokken door een tractor, maar na een paar jaar kwamen de zelfrijdende. Ze maaiden en dorsten tegelijk het graan. In het begin was er nog geen oplossing voor het losse stro dat op het land bleef liggen. Maar ook daar kwam al vrij spoedig een oplossing voor, namelijk de Picuppers. Deze machine raapte het stro op van de grond, en bond dat in kleine pakjes. Het was dan toch ook weer mogelijk om het stro binnen te halen.
Op de eerste moest je elke zak graan kwijt zien te raken, er was geen plaats om die verder nog mee te nemen. Het gevolg daarvan was dat de zakken graan her en der op het land tussen het losse stro lagen. Het was een heel karwei om die op te zoeken en op een wagen deze naar binnen te brengen.
De firma Weemaes uit Kloosterzande ontwierp daarvoor een soort kraantje om ze wat gemakkelijker te kunnen laden. Op de weer wat grotere combines was wel plaats om ongeveer vijf tot zes zakken graan mee te nemen. Je hoefde dan niet meer het hele perceel rond te rijden, maar kon ze op een vaste plaats rechtstreeks op een wagen te lossen.
De volgende stap was de graantank op de combine. Dus weg met de zakken en het gesjouw met de zakken graan. Het werd nu rechtstreeks in de wagens gespoten, je moest dan wel de wagens daarvoor aanpassen met grote graanborden. Ook de graanopvangplaatsen moesten voorzieningen treffen om die wagens te kunnen lossen. Weer een poos later kwam de hydraulische kiepkar, het was dus weer gemakkelijker in de graanoogst. Momenteel zijn er heIe grote combines met grote snijbreedtes en hele grote graantanks voorzien. Ook de kiepkarren zijn groten geworden, dikwijls bezit van de loonwerker en bediend door zijn personeel. Ook het oogsten en binnenhalen van het stro heeft dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Het begon met een heel klein pakje, dan pakjes van ongeveer twintig kilo, in het begin nog met mankracht op de wagen en ook binnen in de schuur hetzelfde. Later kwam de pakkenlader op het land en een transportband in de schuur. Heel wat jaren op deze manier met mijn buurman alle stro binnengehaald.
Momenteel zijn het blokken van rond de twee honderd vijftig Kg. Ze worden met zwaar materiaal op grote wagens geladen en binnen op de zelfde manier weer gelost.
Het begon met de sikkel en de Zicht(pik)daarna de zelfbinder om te oogsten, de kleine en de grote dorsmachine die nu alleen nog te zien zijn in het bouwmuseum. De laatste jaren ook nog wel op folkloristische dagen in Zeeland.
Bij het telen en oogsten van het vlas is het eigenlijk precies zo gegaan. lk heb al verteld over het zaaien met de hand, en met een zaaiviool.
In de jaren 1930 gebeurde dat al met een zaaimachine met heel veel zaaipijpen. Het moest heel nauw gezaaid worden. Wanneer het rijp was werd het met de hand getrokken, vlas kan je namelijk niet maaien, vanwege het lint in de plant. Het werd op z.g. schrangen gebonden, dan in de stuik gezet en dan in een schelf om te drogen.
Meestal werd het dan verkocht aan de vlasser, dat waren bedrijven en bedrijfjes die het vlas verder verwerkten voor het zaad en uiteindelijk het lint. Voor deze mensen was er ook heel veel zwaar handwerk aan om het product te kunnen verkopen aan de textielindustrie.
Net voor de oorlog kwam de eerst machine om het vlas machinaal te trekken. Toen getrokken door een paard en ongeveer 40 cm breedte per keer. De rest gebeurde nog zoals altijd. Maar ook daar werden de machines steeds groten en werd het vlas wel machinaal op die schrangen gebonden.
Maar ook daar staat de techniek niet stil. Daar waar een deel van het werk bij de vlasser gebeurde, namelijk “het roten" gebeurt nu op het perceel zelf. Bij het roten moet het omhulsel van de plant in de natuur rotten om verder te verwerken. Ook het ontzaden gebeurt nu op het perceel waar het is gegroeid. Voor dat proces is er vocht nodig, een bui regen op tijd versnelt dat. Dan wordt het op grote rollen geperst en op de een of andere manier met elkaar verbonden en naar de vlasserijen vervoerd.
Bij de verdere verwerking kan die rol weer afgerold worden, net als een klos garen en zonder mankracht het gehele werkproces te laten gebeuren tot het zuivere lint afgeleverd kan worden. Dan gaat het voor een groot deel naar de textielindustrie, maar ook in de auto-industrie worden tegenwoordig producten afkomstig van het vIas gebruikt.