Dit is eigenlijk het zelfde verhaal als bij de andere teelten. Ook daar is heel veel mee gebeurt vanaf het planten tot het binnenhalen van de aardappels. Werd in het begin van die eeuw nog geplant met de hak. Een arbeider sloeg met die hak een put in de grond, daar werd dan de plantaardappel ingelegd. Die werd toen vrij dikwijls van de eigen oogst van vorig jaar gebruikt en opgeschept uit de"zeug" (toen bewaarplaats). Dan werd er met een aardappelploegje een beetje een berm gemaakt en dat was het dan. Hopelijk kwam er toch een opbrengst uit.
De volgende stap was dat het pootgoed toch al wat geselecteerd werd. Tijdens het groeiseizoen werden de zieke planten uitgetrokken en werden door de keuringsdienst N.A.K. gekeurd. In het vroege voorjaar werden ze in kleine kistjes voorgekiemd. Enkele boeren hadden daarvoor een glazen bewaarplaats gebouwd, waarin ze lekker warm stonden. Bij het planten werd met een vorentrekker, getrokken door een paard, voren getrokken, meestal twee tegelijk. De plantaardappels werden daar met de hand ingelegd en dan met de zelfde vorentrekker met wat grond bedekt. Later werd in verschillende bewerkingen een berm opgebouwd.
Daarop volgde de aardappelplantmachine, ook nog getrokken door een paard. Dat gebeurde met twee mensen, een bestuurde de machine en de ander moest de aardappel in bakjes leggen. Het was een systeem van de jakobsladder, dat de aardappel in grond bracht. Vooraan de machine maakte die een voortje en aan de achterkant met twee schuiven een berm gemaakt. Ook dat werd weer achterhaald door de automatische plantmachine.
Toen was de man die de aardappels in jakobsladderbakjes deed niet meer nodig. Het werd nog wel altijd door een paard getrokken en maar een rij tegelijk. Deze werd al spoedig opgevolgd door een tweerijer, nu getrokken door de tractor. Daarna kwamen de drie en vierrijer op de markt. De plantaardappels werden in zakken van vijftig kg aangeleverd, ook dat is alweer verledentijd. De laatste jaren worden ze los in een kiepwagen op het land gebracht daarachter vastgekoppeld een transportband, die het plantgoed zo in de plantmachine brengt.
Een man alleen kan op deze wijze vele ha per dag planten. Het plantgoed wordt niet meer voorgekiemd zoals vroeger, maar opgewarmd in de bewaarplaats. Het kiemen wordt op deze manier bespoedigd. De laatste nieuwe machines werken op een manier om de uitgeschoten kiemen zo min mogelijk te beschadigen. Ook bij deze teelt is in een periode van ongeveer vijfenzeventig jaar van volledig handwerk naar werk dat door machines wordt gedaan overgegaan. Ook de grondbewerking voor het maken van een goed plant bed speelt in het geheel een grote rol. De allerlaatste ontwikkeling op dat gebied is een grote tractor die aan de voorkant een machine duwt voor het fijn maken van de grond voor te kunnen planten en aan de achterkant een plantmachine trekt. Het heeft twee doelen, in de eerste plaats, een man doet nu het werk waar anders twee of meer mensen bezig waren. En op de tweede plaats zo weinig mogelijk over het klaargelegde bed te rijden. Ook bij de opbouw van de bermen later, die steeds groter en hoger worden zo weinig mogelijk het land berijden. Dat wordt gedaan met de aardappelfrees, deze maakt de grond nog fijner, dus nog minder kluiten in de bermen bij het rooien. Dan proberen ze zo weinig mogelijk grond binnen te krijgen.
In de jaren eind 1920 kwam er een schimme1ziekte in de aardappel PHYTOPHTHORA. In de volksmond "kwaad" genoemd. Dat maakte dat soms de helft van de opbrengst verloren ging aan rotte. Deze ziekte is nog steeds niet onder de knie, maar is met chemische middelen goed te behandelen. Met een langdurende regenperiode kan dat wel een groot probleem zijn.
In de tweede helft van 1930 kwam de Coloradokever uit Amerika overwaaien naar ons land. Een mooie kever om te zien, maar de larven daarvan vraten op korte tijd het gehele perceel kaal. Wanneer je ontdekte dat ze in het perceel zaten moest je dat doorgeven aan de gemeente. Die kwamen dan en trokken alle planten uit rond dat nest van larven en verbranden deze en overgoten de lege plek met benzine. Door aangestelde ambtenaren werd er controle gehouden op de kever, zelfs in de kleine tuintjes bij de bewoners. Maar dank zij de landbouwspuit en vergif is dat geen ramp geworden.
Dat was ook in het begin van de eeuw volledig zwaar handwerk. Met een riek uitsteken, en oprapen in een mand en dan in een zak de mand leegstorten. Dan de zakken op een wagen laden en weer lossen in de "zeug", bewaarplaats buiten kort bij de boerderij. Ze afdekken met stro en grond en zo vorstvrij bewaren tot de verkoop aan de handelaar. Dan weer in zakken scheppen en opladen hetzij op eigen wagens of later op een vrachtauto en afleveren.
Zo rond de jaren 1930 kwam de eerste machine die aardappels kon rooien. Het was de werpradrooier en getrokken door twee paarden. Er ging een groot mes onder. De berm met aardappels aan de achterkant draaide een rad met een aantal vorkjes eraan. Dat rad gooide de aardappels op het land een eind weg en dan werden ze opgeraapt. Dat gebeurde meestal in de maand augustus in de schoolvakantie. Jongens en meiden uit de hoogste klassen deden dat om een centje te verdienen. Velen van mijn leeftijdsgenoten hebben dat moeten doen, inclusief ik zelf. De rij die gerooid was moest eerst worden opgeraapt, anders ging er teveel weer onder de grond. Dan kwam de voorraadrooier, was de eerste getrokken door een tractor. Deze was helemaal anders gebouwd, de aardappels kwamen in een rij van ongeveer vijftig cm achter de machine op de grond te liggen. Je kon op deze manier meer aardappels rapen, ze lagen korter bij elkaar.
De machine was bijna altijd eigendom van een loonwerker. Hij kon net zoveel rijen rooien op korte tijd die je die dag kon oprapen. Hij ging dan weer verder naar een andere boer, en deed daar hetzelfde. De volgende stap was het veranderen van die voorraadrooier met een stuk aanbouw. De aardappels kwamen dan niet meer op de grond terecht, maar die aanbouw zorgde dat ze in een zak opgevangen werden. Wanneer die vol was moest je hem losmaken en op het land zetten en weer een andere zak aanbrengen. Zo ging je door tot alle zakken vol waren. Het verdere werk was nog precies het zelfde als vroeger maar je kon een veel grotere oppervlakte rooien. Er werden dan geen aardappels meer geraapt, maar je moest kluiten op de machine eruit rapen. Bij het groter worden van de rooiers kwamen ook de bewaarplaatsen in de schuur in zicht, dus niet meer buiten in een zeug bewaren. Ze moesten nog wel in zakken, en op de rug van de mensen in de bewaarplaats gedragen worden. Het zware werk verplaatste zich nu naar de schuren. Maar ook daar werd weer een oplossing voor gevonden en wel de transportband, die werd aangedreven door een elektromotor met krachtstroom. De man op de wagen liet de zak leeglopen beneden op de band, en zo gingen de aardappels de bewaarplaats in.
De rooiers werden steeds groter twee en nu al vierrijers. De aardappels worden via banden in een meerijdende grote kiepkar gelost. De bewaarplaatsen zijn ook moderner geworden en ook het vullen daarvan. Voor de transportband staat nu een stortbak, waar de kiepkar zijn vracht in kwijt kan.
Deze schudt er nog heel veel meegekomen grond uit en via de band gaan ze zo de cellen in. Daar worden ze vorstvrij bewaard en op een constante temperatuur gehouden met ventilatoren. Wanneer ze lang bewaard moeten worden, dus tot in het voorjaar, gaat er tegelijk met het inschuren via de band ook een kiemremmingsmiddel mee naar binnen.
Iemand die heel lang wil bewaren moet dan in de winter en voorjaar nog vergassen. In het gedeelte over de technische vooruitgang in de aardappeloogst moeten wij toch vaststellen dat ze het moet afleggen tegen de natuur. Veel regen of droogte in het najaar kan de boel flink verstoren. In beide gevallen kunnen de rooiers geen werk doen. Ik denk daarbij aan het natte najaar van 1960 toen de militairen kwamen en aan 1974 toen ook in het begin militairen kwamen rapen, maar het na een poos, ook vanwege de regen vertrokken.
De winter die daar op volgde heeft het helemaal niet gevroren en in april van het volgend jaar zijn ze nog gerooid. Op het ene perceel waren ze aan het rooien en een perceel daarnaast werd de volgende oogst alweer geplant. In het jaar 1980 was het eind september begin oktober ook erg nat, maar de eerste week van november ging het flink vriezen. Overdag kwam de temperatuur zelfs niet boven het vriespunt. Alle aardappels die toen nog in de grond zaten zijn bevroren.
De bieten die toen nog niet waren gerooid, zijn van de vorstschade hersteld en zijn gewoon aan de fabriek geleverd.