Sie-sa. Gelukkig. Het is zaterdagmiddag en het belooft een prachtige dag te worden. Het was al vroeg warm en mooi weer zoals het alleen eind augustus kan zijn. Vanmorgen is hij nog naar den groentenhof van zijn schoonvader achter de Veirkensmarkt gewist, een rootjen petetten uitgedaan, het vuil tussen de bonen weggekapt en de leste kroppen sallaoi in huis afgegeven. Die waoren al wa deurgeschoten, dus het was tijd om ze bij moeder de vrouw te bezorgen. Da ’s voor de maondag sallaoi mee spek, dacht hij bij zijn eigen.
Het was een zwaore week gewist, alle meirrenden vroeg uit bed en laot thuis. Er zijn oek metseljeirs die in de kost gaon een hele week, maar dat is niks gedaon. Mee mannen onder makkaar, da ’s veel drinken en weinig slaopen. Da kende wel, daor doen we nie aon mee. Dan kunde oek geen duzend stenen wegleggen per dag en edde minder in de portemannee.
Maor alli, vandaog gaon we een prangsken schieten op Hengstdijk, bij Piet van Dijk. De kermisschieting van ou durp die keu je toch nie overslaon. En den boog kan toch ook niet altijd gespannen staon, zeg nou eerlik. Hij was benieuwd hoeveel schutters er zouden zijn, vorige keer was het maar dunnekes. Dan zijde veel te gauw terug aan de beurt en edde geen tijd om tussendeur ’n boom te kaorten of om us te verlopen naar Gène de Kort of Piet de Waal.
Het is te hopen dat die van Raopenburg er bij zijn, mee die mannen keu je altijd lachen. Remi de Guytenaer, de dorpssmid en Guust Kruk, da zijn serieuze kastajers. En die van Terhole, mee pater Colsen en zijn broer Honnoré, oek ‘eel gezellige mensen. Die van den Bos gaon er wel zijn, de mannen van van Dijk slaon bij ulder broer nooit over. Er zal oek wel een ploegsken van de Groenendijk en van Lamswjeirde zijn. “We zullen wel zien”, zee den blinden.
Er waren die dag meer dan genoeg schutters, er stonden wel acht grote groepen met krijt opgeschreven op het bord. Tijd genoeg om te kaarten dus en om tussen elke schietbeurt minstens een fles bier of ne borrel ouweklaren of vieux te drinken. De stemming zat er al rap goed in en het gezelschap werd geleidelijk aan rumoeriger. Het was de beurt aan Rapenburg werd er geroepen. Guust Kruk legde aan, trok zijn mond en zijn wezen scheef en schoot met een doffe knal op de juten zak die aan de voorzijde onder aan de prang hing. Dat was om de houten pijlen te beschermen die anders gauw kapot zouden zijn. De pijlenrapers hadden zich al bij voorbaat opzij gezet want zij kenden de meeste schutters wel en waren bij Guust altijd op hun hoede. De omstanders juichten of dat den hoogvogel er was afgeschoten en er werd ook ferm mee gelachen.
Straffe verhalen konden niet uitblijven en er verzamelde zich een groepje rondom de tafel van de Rapenburgse schutters. Guyte, zoals ze de smid van Rapenburg noemden, was al vroeg in vorm. “Marie, geef mij een glas bier, ik verrek van den dust, ik heb zeker iets zouts gegeten”. Ook de andere schutters lieten zich niet onbetuigd en de glazen werden met regelmaat gevuld. Toen kwamen er twee Belgische koppels binnen. Ze hadden een vakantiehuisje op D’Ouwe Stoof en kwamen regelmatig een pintje drinken op Hengstdijk en mee de kermis deden ze dat minstens drie dagen. “Die is den oorlog oek goed deurgekommen”, zei één van de Van Dijken, doelend op de meest blonde van de twee vrouwen.” Heel even werd het wat stiller, er werd wat slinks gekeken en een beetje geloerd, maar al gauw ging het schuttersgilde verder waar ze mee bezig waren.
Het woord “oorlog” was gevallen en dat vormde voor de smid aanleiding om een verhaal over Sies van der Veen van den Bos te vertellen. Een aantal mannen verzamelde zich in de buurt van de welbespraakte schutter. “Sies woonde met zijn moeder Pau onder aan den dijk van het Ruischende Gat, achter den Bos, richting Kampen, op Schaopershoek. Sies was groot en sterk en hij had handen als kolenschoppen. Hij liet zich door niets of niemand uit het veld slaan en was zo gerust als god in Frankrijk. Sie, da was ne gerusten bloed. Hij kwam aan de kost door hoven te gaan omspitten bij de gegoede burgerij, van Usnis tot wel Hulst, hij kost sputten als n’n delver. Als hij de grond omsputte dan was da gelijk twee steken diep. Zijn schop was zo groot en zo zwaor als de schar van een ploeg. Het schijnt dat hij op één week alle hoven van den Absdaalse weg kon omleggen. Er waren mensen die dachten dat Sies ook wel wat binnenwerk deed, daar bij de vrouwen van die hoven.”
Even werd het nog wat stiller rond de tafel van de verteller en er vormde zich bij de toehoorders een licht ondeugende, begrijpende glimlach rond de lippen. Op de achtergrond werd er gejuicht voor het afschieten van een vogel.
De smid nam een flinke slok van zijn bier en ging verder: “Onverstoorbaar kwam hij elke avond terug naar huis op zijn klompen terwijl de schop over zijn schouwers boven zijn pet uitstak. De mensen van den DrieGezustersdijk hoorden dan het voor hun vertrouwde, eentonige geluid van zijn klompen op de kaaien. “Kinders, het is tijd om te slaopen, Sies komt voorbij.”
De smid vergewiste zich van voldoende aandacht, nam weer een flinke teug en ging verder: “Op ne goeien dag ergens in september ‘44 had Sies bij Hermans op de Snis, de vroegere secretaris van de gemeente, op éénen dag ‘eel den hof omgeleed. In de buurt van Kampen gekomen was het een gerots en gerai van groene auto’s, tractors, karren mee pjeirden, hondenkarren, bakfietsen, kinderwagens en alles wat maar raien kost. Sies liep door het ongebruikelijke gewoel wat minder op zijn gemak dan anders over de Campensedijk. Hij moest ook regelmatig in de goskant gaan staan om de bonten stoet deur te laoten. Dicht bij huis gekomen liep hij naar beneden de Schaopershoeksepad af. “Moeder, da was toch druk op den dijk”, zei hij.
Het was zelden dat Sies zoveel woorden achter elkaar sprak als hij ’s avonds bij het lage huisje van zijn oude moeder aankwam. Moeder Pau was allang content dat Sies zonder problemen en met zijn grote schop was thuisgekomen. “Ja, ja Sies, ja, jong, de Duitsers trekken weg. Den oorlog is afgelopen. “Wa, moeder, is het dan oorlog gewist?” Sie, da was nog us ne gerusten bloed.” Voor even gekalmeerd door de met veel zwier vertelde historie fronsten de geboeid luisterende schutters de wenkbrauwen. Waar zou d‘ou eigenlijk druk over maken, zag je ze denken. We gaon voorlopig zeker nie naar ‘uis. “Usdijk, schieten”, werd er geroepen en dat was het sein om over te gaan tot de orde van de dag. Gauw nog eens drinken, de boog pakken, een pijl erop zetten, richten en schieten.