Ook was het gezelschap van jagers en stouwers goed op elkaar afgestemd en je wist van te voren dat het die dag plezierig en laat zou worden. De gastjagers waren vaak mensen die iets met mout en dus met bier of whisky te maken hadden en dat kon je ’s morgens al merken. Ook figuren als burgemeester Peter Molthoff probeerden een jachtgeweer vast te pakken, met weinig succes overigens en het waren vaak nog gevaarlijke klanten ook. Onze oud-burgemeester kon het goed uitleggen en ik dacht ook goed aanleggen, maar bewegend wild raken niet. Zijn vrouw Coos heeft ooit het huisje van koster Piet Geensen gekocht en opgeknapt waardoor het voor Hengstdijk bewaard is gebleven. Als er Ieren waren dan was het groot feest want die dronken en zongen de sterren van den hemel.
Bij aankomst op Hoek en Bos waren er in de tuin al diverse vlaggen gehesen. De dag begon in de bar met de meulensteen, onderdeel van het woonhuis Het Moutersnest bij de mouterij. Na een uurtje kennismaken waren er al mensen die liever niet meer de polders introkken, maar goed, dat hoorde er nou eenmaal bij. Na en aantal kleine driften, dat is het opdrijven van wild in een polder, hadden de meesten het al wel gezien. Zeker als de gastjagers wat geschoten hadden vond iedereen het de hoogste tijd om terug naar bar en de meulensteen te gaan. Tableau maken en de jachthoorn blazen was hier geen probleem, er waren altijd muzikanten in de buurt want Jan was voorzitter van de plaatselijke fanfare. De door Tilly Menu geserveerde maaltijd was een geurige soep van grove wintergroenten en zachtjes gekookt varkensvlees, net als bij ons thuis kluts genoemd. Uiteindelijk belandde het vrolijke gezelschap ’s avonds bij Raes aan de tafel en werd het nachtwerk.
Bas Rijk was een van de jagers uit het gebied en hij had een collega aardappelhandelaar, ene Rouwhorst, meegebracht. We spraken af om de andere dag nog een stukje van de Kruispolder af te lopen, meer voor de gezelligheid dan voor het jagen. Misschien was er ergens nog een aangeschoten stuk wild dat uit zijn lijden verlost moest worden.
Rendez-vous was er een beetje voor de middag bij het café van familie De Deijn, zeg maar bij Martha. Naast het café was er de travalie en de smidse van haar broer. Bij binnenkomst viel mij op dat er het biljart kledingstukken lagen uitgestald, in ieder geval enkele overalls, ook wel ketelpakken genoemd, en overhemden, die toen nog schabbes heetten. Ze dreven dus ook nog een andere negotie. Het weer werkte die dag niet mee, het miezerde en het was nat, heiig en kil. De koffie met een borreltje bij de ronkende kolenkachel was dus welkom. Na even door het raam te hebben gekeken besloten we voorlopig maar binnen te blijven en op een biertje over te stappen. “Mannen, een koeleken uit de kast of een kouken uit de kelder”, vroeg Martha.
Later kwam ik er achter dat de koelkast in de winter niet aan stond, maar dat maakte niks uit. “Wa doede voor uldere stiel?”,vroeg ze aan mij en aan Rouwhorst, want Bas kende ze goed. Zij opperde een uurtje of ietsje meer later dat het voor ons wel goed zou zijn als we een paar sneeën brood met een koppel aiers zouden eten. Het voorstel werd direct unaniem aangenomen en even later hoorden we een onrustwekkend gekakel in het hoenderskot achterbuiten. De eieren zouden in ieder geval vers zijn.
De tijdelijke afwezigheid van Martha gaf Bas de gelegenheid om een klassiek caféverhaal te vertellen. Schilder Jan van Jole van de Groenendijk (Jan Sas van Pietje en Moeke Sas) werd uitgenodigd om het uithangbord van de herberg op de voorgevel te schilderen.
Er werd druk overlegd hoe en wat de schilder zou moeten doen en het besluit viel: Op de gevel moest komen: Familie De Deijn. “Moet da mee een korte of mee een lange ij”, vraagt onze schilder met pretoogjes. “Wat dinkte gij schilder, wa zou volgens ou het schoonste zijn?” “Volgens mij is het allebei even mooi”, zei hij inwendig grinnikend. “En doe mij nou nog maar een pilsken.”
In de loop van die middag zijn we zonder buit, maar vrolijk, terug naar Klooster getrokken. Het was wel ne schonen dag..