Eind van de negentiende eeuw 1890 tot 1900 kwam de bietenteelt in Nederland op gang. Toen is in Sas van Gent de eerste Coöperatieve Beetworten Suikerfabriek gebouwd (in de volksmond de coperatief). Oprichter en grote voorvechter daarbij was Collot d'Escury toen ook Burgemeester van Hontenisse en Rentmeester van het Kroondomein. De Centrale Suiker Maatschappij had toen al een fabriek in Sas van Gent staan (in de volksmond de centrale genoemd). De koolzaadteelt verdween dan langzamerhand uit het bouwplan.
In de bietenteelt zijn vooral na de tweede oorlog geweldige veranderingen gebeurd. Niet alleen in de mechanisatie van de teelt, maar ook in de veredeling van het bietenzaad. De eerste vijftig jaar in noord Nederland, Denemarken en Zweden. Later in zuid Frankrijk en Italië.
Dat ene zaadje dat je zag, was niet maar een zaadje, maar een kluwen van verschillende zaadjes. Dat hield in dat bij de opkomst van de bieten deze heel dicht bij elkaar stonden. Het was nodig dat elk bietenplantje alleen stond om uit te kunnen groeien tot een flinke biet. Daarbij ook nog ongeveer twintig c.m. van elkaar in de rijen.
Dat kon voor een deel met de kapper gebeuren, maar de bietjes die heel dicht bij elkaar stonden moesten met de hand worden uitgetrokken. Dit noemde men het "bietendunnen". Je moest dan of gebukt of op de knieën over het land kruipen, soms een hele week lang. De meeste mens en hun knieën deden dan zo verschrikkelijk pijn en waren stijf dat je bijna niet meer kon lopen. Een verschrikkelijk rot werk was dat. Tussen de rijen maakte men in het begin gebruik van een handwiedmachientje. Het ging met een rijtje gelijk, wanneer je dan een halve h.a. per dag gedaan had moest je niet te veel staan kijken.
Al vrij snel kwam de wiedmachine op de boerderij, getrokken door een paard. Dat ging met de zelfde breedte als de zaaimachine, dus met vijf rijen gelijk. Voor de bediening waren twee mensen nodig. De volgende stap was een machine daar maar een man bij nodig was. Tijdens het groeiproces was er veel hak en wiedwerk nodig voor het onkruid vrij houden van het gewas. Het oogsten en afleveren van de bieten begon zo ongeveer eind september en duurde tot half november. Elke biet moest met een bietenspa uit de grond worden gelicht en dan met een bietenmes van het loof ontdaan worden. Ze kwamen dan in kleine hoopjes op het land te liggen. Een arbeider die een halve h.a. per week rooide was zeker niet lui geweest. Het bietenloof werd aan de beesten in de wei gevoerd. De melk van de koeien kon daar behoorlijk naar ruiken. Tegenwoordig zou het beslist niet meer mogen, om die nog te drinken. .De bieten werden dan door de knechten met de paarden op de wagen geladen en naar een losplaats vervoerd. Op bijna elk dorp langs de tramlijn was wel zo een losplaats. Ze werden daar gewogen en getarreerd. Er was dus een weegbrug aanwezig. De Zeeuws Vlaamse Tramweg Maatschappij Z.V.T.M. vervoerde die bieten naar de fabrieken in Sas van Gent in de wagons. Half november lagen op die losplaatsen grote hopen bieten te wachten op vervoer. Die werden dan in een mand op de schouder in de wagons gedragen, dikwijls tot tegen Kerstmis. Dat gebeurde zo tot net na de tweede oorlog. Toen werd de tramlijn opgeheven.
Toen kwam het vervoer per vrachtauto rechtstreeks naar de fabriek op gang en het vervoer per schip. ln deze regio vanuit Walsoorden. Boeren die toen al over een tractor beschikten deden dat. Ze hebben daar heel vaak uren staan wachten voor ze hun lading kwijt konden. Op de wagens en ook de auto's werden netten op de bodem gelegd voor je ging laden. Zowel in Walsoorden als in Sas van Gent stond een kraan die de netten gevuld met bieten oppakte. Dat was wel ongeveer het eerste dat net zware loswerk behoorlijk verbeterde. De eerste vooruitgang bij het rooien op het land was de bietenploeg. Getrokken door een paard werden de bieten uit de grond gelicht, enkele boeren hadden ook een bietenkop ploeg, ze werden daarmee van het loof ontdaan.
Het hele zware werk bij het rooien was toch al een klein beetje lichter geworden. Zo begin jaren van 1960 kwam de eerste bietenrooimachine op de markt, aangekocht door de plaatselijke loonwerkers. Wel nog maar met een rijtje gelijk. Er waren twee verzamelbakken, een voor de bieten en een voor de bietenkoppen. De bakken gingen vanzelf open, zodra de arm die er van onder aan zat de geloste bieten van de vorige rij raakte en precies zo bij het loof. Alle rooiers zelfs tot op vandaag koppen de bieten voor ze worden gerooid. Je moest ze dan nog wel van het land opscheppen, dat was zwaar en moeilijk werk. De ondergrond was erg ongelijk vanwege het rooiwerk van de machine. Dat probleem werd bij de volgende stap opgelost, er werd een nieuw systeem ontworpen door een Zeeuwse boer Steeketee. Het was ook een eenrijege rooier die de bieten niet uit de grond lichtte, maar eruit klopte en via een band in een naast rijdende kar bracht.
De machine leverde prachtig werk, er was echter een nadeel aan, het was niet mogelijk om de bietenkoppen te verzamelen. Die kwamen op de grond terecht en werden platgereden. Zoals ik al eerder zei, die werden in de wei aan het vee gevoerd en ingekuild om later op stal aan het vee te voeren. Het was bijna een doodzonde om die niet te gebruiken en kapot te rijden. Dat systeem van"Steeketee"is later niet verder meer ontwikkeld en vanzelf verdwenen, wat erg jammer was. Het verder ontwerpen van rooiers zette door, er kwamen twee, drie en zesrijige op de markt, momenteel al negenrijegen . Alleen de bieten werden nog verzameld. De bietenkop en het loof blijven op het land achter. De laatste jaren zelfs totaal vermorzelt, over voer voor het vee wordt niet meer gesproken. Bijna al het rooiwerk wordt gedaan door de loonwerker, de capaciteit wordt groter, maar ook de karren voor afvoer van de bieten is meegegroeid. Bijna elke boer heeft een betonnen verharding gemaakt als losplaats. Meestal binnen enkele dagen worden ze door de vrachtwagens opgeladen en naar de fabriek gebracht. Oorspronkelijk waren er zes of zeven fabrieken, dat is op dit moment teruggebracht tot nog twee. ln de grensgebieden in het zuiden en oosten gaan nog wat bieten naar België en Duitsland en worden daar verwerkt. Iedere teler weet op tijd wanneer zijn bieten klaar moeten liggen voor afvoer. De bieten die gerooid worden na half november kunnen langere tijd op de boerderij blijven liggen, mogelijk tot half januari.
Bij een vorstperiode kan dat voor de teler veel zorgen en werkkosten betekenen om ze vorstvrij te bewaren. Er kunnen en mogen geen bevroren bieten geleverd worden. Ook bij het veredelen van het bietenzaad is een geweldige verandering gebeurd. Het vroegere meerkiemige zaad is door dat werk bijna honderd procent eenkiemig geworden. Daarbij nog is de precisie zaaimachine gekomen. Die kan precies de zaadjes op afstand in de rij leggen. Bij de vroegere zaaimachine en het handwerk had je ongeveer van de twaalf tot vijftien KG zaad nodig. Nu nog ongeveer een KG, maar het is wel heel duur geworden. Alle zaad wordt via de fabriek geleverd.
Bij de veredeling hebben ze tot voor enkele jaren terug alleen maar gewerkt om meer KG biet te telen. Het is ongeveer van 45000 KG opgeklommen tot ruim 70000 kg per h.a. Nu wordt er veredeld naar meer kg suiker per h.a. Dat is al omhoog gegaan van ongeveer 9000 kg naar 13000 kg. Ook de onkruidbestrijding van het gewas is totaal veranderd. Van volledig handdwiedmachinewerk, naar een chemische onkruidbestrijding. De laatste jaren is toch weer een toename van de wiedmachines, maar deze zijn nog nauwkeuriger dan vroeger. Bij al deze prachtige verbeteringen is er ook negatief nieuws, dat is de "Wilde Biet”. Deze is meegekomen uit de zuidelijke teeltgebieden van het zaad. De gewone biet is een tweejarig gewas, het eerste jaar de biet en het tweede jaar vormt zij pas zaad. De wilde biet doet dat in een jaar, een hele kleine wortel en een berg met zaad, dat jaren in de grond zijn kiemkracht bewaard. De wilde biet is in het bietengewas niet met chemische middels te bestrijden, dus voor de boer is het opletten dat ze op tijd vernietigd worden. Dat moet gebeuren voor het zaad kiemkrachtig is, anders kan dat een groot probleem worden.